Vermoeidheid op verschillende afstanden
Sprint
Bij een 100m sprint bereiken de lopers na ongeveer 50 meter hun maximale snelheid die ze tot het eind volhouden. Zou de race langer dan 100 meter duren dan neemt deze snelheid weer geleidelijk af. Bij een 400m daalt de snelheid van de meeste lopers dan ook na de eerste 100 meter aanzienlijk. Ergens in het lichaam is er sprake van uitputting waardoor de snelheid moet worden aangepast. Het gaat hier vooral om perifere vermoeidheid. Onder andere de opbouw van metabolieten (waterstofionen, fosfaten) in de spiercellen zou de oorzaak zijn van de vermoeidheid. Ook raken spiercellen tijdens de sprint licht beschadigd waardoor er calcium in de cellen lekt. Dit belemmert een goede spiercontractie die nodig is om kracht te kunnen leveren.
1500 meter
Bij een 1500 meter gaat het verloop iets anders. De meeste lopers laten een snelle eerste ronde zien, stabiliseren hun snelheid in de 2e en 3e ronde en versnellen daarna de laatste 300m. De snelheid tijdens een 1500 meter is ongeveer 70% van je maximale snelheid. Net zoals bij de 100m sprint is er vooral sprake van perifere vermoeidheid. Behalve de opbouw van metabolieten speelt ook het gebrek aan zuurstof een rol. Tijdens een 1500 meter komt namelijk al meer dan 75-85% van de energie uit aerobe verbranding.
Marathon
De meeste marathonlopers laten een positief verloop van de race zien. Hierbij beginnen ze op een bepaalde snelheid en gaan vervolgens steeds langzamer lopen. Je gemiddelde snelheid tijdens een marathon is ongeveer 55% van je maximale snelheid. Slechts weinigen zijn in staat een ‘negative split’ te lopen waarbij de tweede 21 kilometer sneller gaat dan de eerste. Ook hier sprake van vermoeidheid waardoor de loper zijn tempo moet verminderen. Bij een marathon is er sprake van zowel perifere vermoeidheid als centrale vermoeidheid. Na een tijd kan de spiercel minder goed functioneren door het gebrek aan glycogeen (energie in de spieren) maar ook de hersenen hebben last van een verminderde toevoer van energie. Na twee uur hardlopen is er een afname in centrale activatie (vanuit de hersenen) van ongeveer 19%. Onderzoek bij ultralopers laat zien dat dit na 8.5 uur is opgelopen tot een afname van wel 28%.
Verandering van loopstijl
Als gevolg van de vermoeidheid veranderen marathonlopers hun loopstijl tijdens de race. Dit gebeurt onbewust en is een beschermingsmechanisme van het lichaam. Je gaat namelijk kleinere passen nemen maar wel met een hogere frequentie. De verticale afstand (omhoog) van elke pas neemt af. Hierdoor is de klap die je lichaam per pas te verduren krijgt minder en voorkom je overmatige spierschade.
Verandering van stemming
Bij langdurige inspanning kan vermoeidheid er ook voor zorgen dat je minder alert bent, je inschattingsvermogen daalt en zelfs dat je wat chagrijnig wordt. Dit heeft vooral te maken met de hormoonhuishouding. Wanneer het percentage vetverbranding tijdens langdurige inspanning toeneemt, stijgt ook de productie van het hormoon tryptofaan. Met als gevolg een stijging van serotonine en een daling van dopamine. Serotonine wordt geassocieerd met gevoelens van vermoeidheid, slaperigheid en uitputting. Dopamine wordt juist in relatie gebracht met motivatie, energie en kracht. Het gebrek aan energie kan er zo voor zorgen dat je prikkelbaar en chagrijnig bent en minder goed beslissingen kunt nemen
bron: Miriam van Reijen - 17 maart 2011
Bij een 100m sprint bereiken de lopers na ongeveer 50 meter hun maximale snelheid die ze tot het eind volhouden. Zou de race langer dan 100 meter duren dan neemt deze snelheid weer geleidelijk af. Bij een 400m daalt de snelheid van de meeste lopers dan ook na de eerste 100 meter aanzienlijk. Ergens in het lichaam is er sprake van uitputting waardoor de snelheid moet worden aangepast. Het gaat hier vooral om perifere vermoeidheid. Onder andere de opbouw van metabolieten (waterstofionen, fosfaten) in de spiercellen zou de oorzaak zijn van de vermoeidheid. Ook raken spiercellen tijdens de sprint licht beschadigd waardoor er calcium in de cellen lekt. Dit belemmert een goede spiercontractie die nodig is om kracht te kunnen leveren.
1500 meter
Bij een 1500 meter gaat het verloop iets anders. De meeste lopers laten een snelle eerste ronde zien, stabiliseren hun snelheid in de 2e en 3e ronde en versnellen daarna de laatste 300m. De snelheid tijdens een 1500 meter is ongeveer 70% van je maximale snelheid. Net zoals bij de 100m sprint is er vooral sprake van perifere vermoeidheid. Behalve de opbouw van metabolieten speelt ook het gebrek aan zuurstof een rol. Tijdens een 1500 meter komt namelijk al meer dan 75-85% van de energie uit aerobe verbranding.
Marathon
De meeste marathonlopers laten een positief verloop van de race zien. Hierbij beginnen ze op een bepaalde snelheid en gaan vervolgens steeds langzamer lopen. Je gemiddelde snelheid tijdens een marathon is ongeveer 55% van je maximale snelheid. Slechts weinigen zijn in staat een ‘negative split’ te lopen waarbij de tweede 21 kilometer sneller gaat dan de eerste. Ook hier sprake van vermoeidheid waardoor de loper zijn tempo moet verminderen. Bij een marathon is er sprake van zowel perifere vermoeidheid als centrale vermoeidheid. Na een tijd kan de spiercel minder goed functioneren door het gebrek aan glycogeen (energie in de spieren) maar ook de hersenen hebben last van een verminderde toevoer van energie. Na twee uur hardlopen is er een afname in centrale activatie (vanuit de hersenen) van ongeveer 19%. Onderzoek bij ultralopers laat zien dat dit na 8.5 uur is opgelopen tot een afname van wel 28%.
Verandering van loopstijl
Als gevolg van de vermoeidheid veranderen marathonlopers hun loopstijl tijdens de race. Dit gebeurt onbewust en is een beschermingsmechanisme van het lichaam. Je gaat namelijk kleinere passen nemen maar wel met een hogere frequentie. De verticale afstand (omhoog) van elke pas neemt af. Hierdoor is de klap die je lichaam per pas te verduren krijgt minder en voorkom je overmatige spierschade.
Verandering van stemming
Bij langdurige inspanning kan vermoeidheid er ook voor zorgen dat je minder alert bent, je inschattingsvermogen daalt en zelfs dat je wat chagrijnig wordt. Dit heeft vooral te maken met de hormoonhuishouding. Wanneer het percentage vetverbranding tijdens langdurige inspanning toeneemt, stijgt ook de productie van het hormoon tryptofaan. Met als gevolg een stijging van serotonine en een daling van dopamine. Serotonine wordt geassocieerd met gevoelens van vermoeidheid, slaperigheid en uitputting. Dopamine wordt juist in relatie gebracht met motivatie, energie en kracht. Het gebrek aan energie kan er zo voor zorgen dat je prikkelbaar en chagrijnig bent en minder goed beslissingen kunt nemen
bron: Miriam van Reijen - 17 maart 2011